Wij gaan in gesprek met Arnold Stokking, directeur van Brightsite, een kenniscentrum dat zich richt op het verduurzamen van de chemie-industrie. Voorheen was Stokking managing director Industry bij TNO. Binnen onze MBA Leadership in Sustainability zal Stokking als gastdocent zijn kennis delen.
U wordt ook wel de aanjager van de vergroening van de chemie-industrie genoemd. Hoe zit dat precies?
Aanjagen is een ander woord voor verandering inzetten en dat is mijn vak: veranderingen in gang zetten. Het heeft met urgentie en belang te maken. Er zijn grote veranderingen die moeten worden ingezet. In mijn geval gaat het dan met name om technologische innovaties die maatschappelijk van belang zijn. Ik richt me nu volledig op de verduurzaming van de chemiesector.
Waar gaat dat dan over?
Ik praat vaak over de maakchemie, dit zijn de spullen die uit chemische fabrieken komen. Spullen die wij allemaal gebruiken, zoals plastics. Het gaat dus niet over brandstoffen. We hebben allemaal thuis heel veel plastic om ons heen. Plastic wordt gemaakt van olie en er wordt heel veel gas verbrand om die processen aan te jagen. Dat kan niet meer, want er komt verkeerde CO2 in de atmosfeer. Ik jaag daarom een grote campagne aan om het grote industrieterrein Chemelot in Zuid-Limburg duurzaam te krijgen. En ik ben ervan overtuigd als je Chemelot duurzaam kan krijgen, kan je ook andere chemie terreinen in Nederland duurzaam krijgen.
Waarom Chemelot?
Chemelot is een hele bijzondere plek en dat heeft te maken met de set-up daar. Er is daar een samenwerking van bedrijven die elkaar vinden, die onder één vergunning werken en die samen een uitdaging aan gaan. Er is op Chemelot niet meer één leidende partij. Vroeger was DSM de leidende partij en stond het bedrijventerrein ook wel bekend als DSM-bedrijventerrein. Er zijn de afgelopen jaren veel bedrijven geweest die voormalige DSM-fabrieken hebben gekocht, hebben verbeterend en uitgebouwd. Die moeten nu samen aan de slag om die duurzaamheid te bereiken. Samen kun je dat beter dan alleen. Sterker nog, ik denk dat het alleen niet eens gaat.
Deze bedrijven zijn afhankelijk van elkaar als het gaat om materiaal en energiestromen. Er is dus een voedingsbodem om samen aan de slag te gaan, veel meer dan op locaties waar nog heel veel bedrijven alles zelf doen. Als je nieuwe toepassingen wilt laten landen en werken, dan heb je daar een goede voedingsbodem voor nodig. De bedrijven en de omgeving moeten ook samen optrekken voor bijvoorbeeld aanleveren van afval als grondstof of het opleiden van talent. In het samenwerkingsverband Chemelot Circular Hub willen de provincie, de gemeente Sittard-Geleen, de Universiteit Maastricht en de bedrijven samen de schouders onder circulariteit van de industrie zetten. Als het ons lukt op Chemelot, kunnen wij ook heel veel betekenen voor Nederland en West-Europa.
Hoe ontstaat zo’n voedingsbodem?
Alles heeft met timing en urgentie te maken. Er is op een gegeven moment een momentum om een nieuwe ontwikkeling aan te jagen of een innovatie in te zetten. In 2017/2018 is het maatschappelijke debat gaan keren. Er zijn toen in Nederland klimaattafels gestart. Dit was een moment waarop ook meer bedrijven zeiden: wij moeten het anders gaan doen.
De maatschappij en het klimaat vragen om verandering. Wij moeten stoppen met CO2-uitstoot. Spullen maken met olie en gas is goedkoop en efficiënt, maar dat moet nu dus anders. Wij willen niet dat de zeespiegel stijgt en dat het klimaat opwarmt. De urgentie komt met name voort uit het maatschappelijk belang, maar ik ben ervan overtuigd dat uiteindelijk de beste manier om geld te verdienen een duurzame manier is.
Er zijn dus nu bedrijven die verantwoordelijkheid nemen. Wat doen we met bedrijven die geen verantwoordelijkheid nemen?
Het gaat niet alleen om verantwoordelijkheid nemen ondanks dat veel CEO’s dat wel zo aanvoelen. Er is ook een situatie die wordt afgedwongen. Zo is er vanuit Brussel besloten dat CO2 wordt belast. Nederland heeft daar nog een extra heffing overheen gezet. Daarmee is er dus ook het inzicht gekomen dat als je doorgaat op deze manier de manier van produceren steeds duurder wordt. Daar hebben alle bedrijven mee te maken.
Er zijn bedrijven die vooraan willen staan als het gaat om duurzaamheid. Met hun duurzaamheidsprofiel willen ze als eerste producten verkopen en ze hopen daarmee een goede markt en een goede marge te vinden. Maar ook de bedrijven die het nog even aan willen kijken hebben te maken met een CO2-prijs die steeds zwaarder belast gaat worden. Uiteindelijk zal iedereen dus mee moeten.
Welke rol heeft de overheid hierin?
De overheid heeft een enorm belangrijke rol. We proberen namelijk een transitie in de industrie te krijgen die bedrijfseconomisch niet direct urgent is. Bedrijfseconomisch geldt namelijk nog steeds dat als je veel geld wilt verdienen je vooral door moet gaan met olie en gas. De overheid moet dus de condities en voorwaarden gaan neerzetten en ervoor zorgen dat die bedrijven wél meegaan.
Het lastige is dat veel bedrijven in concurrentie zitten met het buitenland. Het is dus belangrijk dat er enige mate van bescherming is, zodat bedrijven ook kunnen overleven. We hebben er namelijk niets aan als deze bedrijven moeten sluiten, want wij hebben de producten nog steeds nodig.
Zijn die producten dan echt nodig?
Het gaat ook om producten die we nodig hebben om duurzaamheidsdoelen te halen. Zo willen wij allemaal graag in auto’s rijden die lichtgewicht zijn, zodat ze elektrisch kunnen rijden. Wij willen ons huis isoleren, daar hebben wij plastics voor nodig. De vezels in onze kleding die ervoor zorgen dat het lekker zit, komen uit de chemie. Er zijn zo ontzettend veel toepassingen van chemie die wij dagelijks nodig hebben. Je kunt dus niet kunt zeggen: sluit de tent maar. Als je dat namelijk wél gaat doen, dan gaan we het gewoon importeren van plaatsen waar de regels minder streng zijn.
Er is maar één manier om begeleid die transitie in te zetten: de overheid moet de transitie begeleiden en de bedrijven moeten het doen. Een overheid kan belasting heffen op CO2, waardoor het steeds duurder wordt, maar ze kunnen ook kiezen voor stimulansen. Dit kan door tegen bedrijven te zeggen dat ze een gunstige regeling of subsidie krijgen als ze een installatie verbeteren. Of – zoals de overheid in mijn geval van het kenniscentrum Brightsite doet – het onderzoek en de routekaart naar de toekomst stimuleren om een bedrijventerrein CO2-neutraal te krijgen.
Helpt het als een club als Milieudefensie rechtszaken aanspant?
Ik ben heel erg van het samen oplossen. Er zijn natuurlijk verschillende manieren om iets af te dwingen. Met een stok slaan of via een rechter iets afdwingen is heel vaak niet nodig om bedrijven te overtuigen. Veel belangrijker is dat wij met z’n allen de voorwaarden goed krijgen. Mijn stijl is om het in de dialoog met elkaar uit te zoeken. Er zitten namelijk altijd twee kanten aan deze medaille en beide kanten, de milieukant en de bedrijvenkant, willen naar een oplossing toe.
Als je overigens goed kijkt naar de uitspraak van de rechter in de zaak van Shell zie je dat dit een genuanceerde uitspraak is. De rechter zegt namelijk dat hij Shell houdt aan de afspraken die ze zelf beloofd hebben. Daarnaast doet hij een oproep aan Shell om een maximale inspanning te doen om klanten te helpen ook groen te worden. Eigenlijk past dat heel erg in het samenwerkingsbeeld.
Komt dat samenwerken ook terug in de cross-sectorale ketenvorming waar u het vaak over heeft?
Cross-sectorale ketenvorming gaat over de oplossingsrichtingen die nodig zijn. De chemie is een hele grote sector. Alleen in Nederland werken er al tienduizenden mensen. In de chemiesector worden plastics en andere kunststoffen gemaakt. Als je die uit olie maakt, dan werk je samen met een olie- en gassector. Maar als je olie niet meer wilt gebruiken, dan moet je bijvoorbeeld afval gebruiken. Je hebt dan de afvalsector nodig om afval niet meer naar de verbrandingsoven te sturen, maar die te gebruiken om nieuwe materialen van te maken. Weer een andere bron van nieuwe materialen zijn bio-grondstoffen. Bio-grondstoffen kunnen uit landbouw en bosbouw komen. We hebben dus landbouw en bosbouw nodig om de chemie te bedienen. Dan hebben we nóg een andere sector nodig, dat is de high-tech sector voor elektrificatie van de benodigde hoge temperatuur processen.
De grote uitdaging is: hoe krijgen we de chemiesector zo verbonden met de andere sectoren dat het gaat werken? Dát noemen wij cross-sectorale ketenvorming.
Het gaat dus inderdaad allemaal over samenwerken. Samenwerken met mensen die in een ander frame zitten en die andere paradigma’s hebben. In de landbouwwereld gelden hele andere zaken dan waar je je in de chemie druk over maakt. In de chemiesector is men gewend om olie uit Saoedi-Arabië te halen. Dat is natuurlijk heel anders dan met een landbouwsector bezig zijn om materialen van het land om te bouwen tot grondstoffen voor plastics. Maar dat is wél wat er moet gebeuren.
Je moet dus gaan samenwerken met mensen die in een hele andere wereld, met andere toeleveringen zitten, maar die ook hele andere investeringen hebben gedaan. Dit is waarom dit een transitie is. Hier hebben wij echt dertig jaar voor nodig en het gaat dus verder dan een stukje techniek. Neem het cellofaantje om je vleeswaren in de supermarkt. Je kan vleeswaren ook verpakken in cellofaan gemaakt van afval, maar dat mag niet van de warenwet. Dus dan kom je weer bij een ander aspect van de overheid: regelgeving. Er moet dus regelgeving komen om deze transitie te faciliteren. Dit alles maakt het dus een hele boeiende uitdaging.
Stel dat je als bedrijf werk wilt maken van duurzaamheid, waar moet je dan beginnen?
Laten we beginnen met de bestaande bedrijven. Als je naar de Maasvlakte rijdt, langs Rijnmond, dan zie je daar miljardeninvesteringen. Die zijn ingezet op installaties die gedreven worden door olie en gas. Het heeft dus geen zin om te zeggen: doe dat allemaal maar weg en begin maar weer opnieuw. Het is belangrijk te kijken: hoe kan je die installaties vergroenen? Gasovens vervang je dan door elektrische ovens. Olie kun je vervangen door zogenaamde pyrolyse olie, dit is olie die je bijvoorbeeld uit afval kunt maken. Dan blijf je dus die bestaande installaties gebruiken, maar bouw je ze om naar de nieuwe technieken.
Als je verder gaat bestuderen kom je erachter dat er ook processen zijn die een totaal andere installatie nodig hebben, dat noem je disruptief. We zijn met die dubbelslag bezig. Je kunt het bestaande niet zomaar sluiten, maar moet je ook disruptief durven denken. Je gaat dan compleet anders denken en handelen.
We staan voor een grote uitdaging. Is er bij de politiek genoeg kennis over deze ontwikkeling?
De politiek heeft grote zorgen over het klimaat, maar dezelfde politiek heeft ook zorgen over de werkgelegenheid. Er werken tienduizenden mensen in de chemiesector. Hoe ga je dit goed doen? Het staat hoog op de agenda van alle politieke partijen, er wordt goed over gesproken en er wordt goed gekeken naar het instrumentarium. Het is een proces dat veel tijd kost en tegelijkertijd is het ongeduld en de urgentie in de maatschappij hoog.
Je kan het alleen niet in één keer omslaan. Je kan niet zomaar mammoettankers olie die binnenkomen om plastic te maken, vervangen door afval. Je moet dat afval namelijk bewerken totdat je tot die volumes komt. Dat zullen we met elkaar moeten leren en dat zullen we geleidelijk moeten doen.
De dialoog met de overheid gaat steeds beter, maar de overheid werkt ook op prioriteiten. Er is heel veel gedaan om auto’s elektrisch te maken en kolencentrales te sluiten. Het is nu tijd om met z’n allen de maakchemie te vergroenen. Daar zijn weer andere instrumenten voor nodig. Je kan niet verwachten dat de overheid zo even een instrument verzonnen heeft. Dat moet goed doordacht worden én werken. We zitten daar nu middenin en het is een hele intensieve dialoog. Het kan, maar we moeten geduldig zijn in een transitie die urgent is.
Wat voor soort leiders hebben wij nodig om dit voor elkaar te krijgen?
Het is belangrijk dat je over de sectoren heen verandering krijgt. We zitten in een situatie waarin grote corporate bedrijven het niet meer zelf kunnen doen. Zij moeten met de andere sectoren gaan samenwerken. Dat geeft ruimte voor andere leiders en andere initiatieven. Het geeft ruimte aan start-ups en scale-ups die kennis en kunde hebben vanuit bijvoorbeeld afval, agro en elektrificatie. Zij hebben de kans om nu groot te worden. Hier zijn al de eerste voorbeelden van. Er is een nieuw soort leiderschap gaande.
Wanneer was voor u het moment dat u dacht: ik wil dit proces actief gaan aanjagen?
Ik heb jarenlang leidinggegeven aan een grote unit van TNO als algemeen directeur. Als onderzoeksinstelling ben je continu met verbetering bezig die we bedenken en waar we markten voor zoeken. Op een gegeven dacht ik: dit proces gaat te langzaam, wij komen er niet met de klassieke manier van innovatie, want die 1,5 graad is al buiten beeld en we moeten het omgooien.
Ik besloot vanuit een samenwerkingsmodel te gaan werken, want er is namelijk geen tijd om vanuit een instituut een hand-over te doen aan een bedrijf, die vervolgens met jouw kennis aan de slag moet. Je moet het samen tegelijkertijd gaan doen, met bedrijf én kennispartners. Wij werken nu met multidisciplinaire teams waar mensen uit de bedrijven, TNO en universiteiten in hetzelfde werkpakket zitten en samen aan de verbeteringen werken. Op deze manier kan het zo snel mogelijk in de bedrijven geïmplementeerd kan worden.
Ik heb een bewuste stap gezet en het corporate leven bij TNO, en daarvoor Philips, verlaten. Ik wil namelijk vanuit de benodigde onafhankelijkheid de samenwerking leiden en zo de benodigde versnelling krijgen. Dit doen wij met een toonaangevend programma Brightsite, zodat het ook uitstraalt ver buiten Chemelot.
Tot slot: hoe is de situatie over 5 jaar?
Over 5 jaar hebben wij weer een paar megaton CO2 bespaard. Ik durf zo langzamerhand te stellen dat wij de doelstellingen van 2030 gaan halen. Waar ik wakker van lig is 2050, omdat hier nog invullingen voor nodig zijn. We moeten dan verder denken dan bestaande fabrieken. Dat is super spannend, maar ook urgent. Voor innovatie in de chemie is 2050 heel dichtbij!
Maar wij kunnen dit. Wij gaan dit doen. Het zit ‘m niet in de techniek, maar in het omgaan met elkaar. Met leiderschap dat zich richt op het gemeenschappelijke, zodat iedereen vanuit eigen kracht doelgericht kan bijdragen. Zo kunnen wij samen als ecosystemen functioneren. Dat is een hele andere manier van werken. Daar hebben wij de overheid, kennisinstellingen, de overheid én bedrijven uit alle relevante sectoren bij nodig.
Meer weten over de MBA?