De NPO-menukaart is geïnspireerd door de Engelse EEF (Education Endowment Foundation). De EEF heeft recent een uitgebreid overzicht gepubliceerd over het gebruik van kennis uit de cognitieve psychologie in de klas. Een interessante samenvatting, zeker nu we in het onderwijs steeds meer interesse vertonen voor deze methoden, omdat we steeds meer evidence-informed willen werken.
In de eerste plaats dat de voornaamste methoden die voortkomen uit onderzoek in cognitieve psychologie effectief zijn. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om gespreid leren, interleaving (of afwisseling bij het leren), toetsing en de cognitieve belastingstheorie. Deze methoden hebben veelmeer studies die positieve effecten aantonen dan studies die dat niet doen. Het gaat daarbij meestal om experimentele of quasi-experimentele onderzoeken die robuuster zijn dan het meeste onderwijsonderzoek. Een bemoedigende conclusie, al is het wel zo dat niet alle aanpakken even goed gesteund worden(met name dual coding rust op minder bewijslast).
Desalniettemin wordt het rapport aangegrepen om de cognitieve psychologie af te breken en te zeggen dat het enkel om de zoveelste mode in het onderwijs gaat. Dit is een onterechte conclusie. Niet alle besproken studies zijn positief, maar dat is in onderwijsonderzoek sowieso bijna steeds het geval. Het gaat hier namelijk om complexe materie waar veel zaken in kunnen meespelen, van de achtergrond van de leerling tot de capaciteit van de leraar. Een belangrijk element is implementatie. Hoe we iets uitvoeren is even belangrijk als wat we doen. Zelfs de meest effectieve aanpak (denk aan expliciete instructie) zal geen positief effect hebben als we het niet goed uitvoeren in de praktijk.
Er zijn beperkingen in de bewijslast voor methoden uit de cognitieve psychologie. Een van de problemen die het rapport aanhaalt is dat verreweg het meeste onderzoek gedaan is in wiskunde, wetenschappen en taal. We weten veel minder over toepassing in andere vakken. Dit is echter typisch voor onderwijsonderzoek, niet in het minst omdat er in deze basisvakken meer meting is.
Het zou natuurlijk beter zijn als we ook onderzoek hebben in bijvoorbeeld geschiedenis of muziek, maar een voordeel van cognitieve psychologie is dat het hier uiteindelijk om de werking van brein en geheugen gaat. Dit verschilt niet van vak tot vak,zodat we redelijk zeker kunnen zijn dat wat in het ene vak werkt waarschijnlijk ook in andere vakken zal werken, zij het in een vorm die aangepast is aan de vakdidactiek.
Het is ook zo dat we niet voor alle besproken methoden een grote hoeveelheid onderzoek hebben. Dit is niet verwonderlijk. Rigoureus experimenteel en quasi-experimenteel onderzoek is ingewikkeld en duur. Toch is het beter minder kwalitatief hoogstaand onderzoek te hebben, dan een zoveelste case-studie waarin we mensen interviewen die ons dan vertellen dat ze fantastisch werk doen.
De conclusie van het rapport is dus hoopgevend. Robuust onderzoek toont positieve resultaten van methoden uit de cognitieve psychologie. We hebben meer bewijslast voor deze methoden dan voor het gros van wat we in het onderwijs doen (met uitzondering van zaken als expliciete instructie). We hebben natuurlijk nóg meer onderzoek nodig, daardoor zullen we methoden verder kunnen verfijnen en beter weten wat precies waar en hoe het beste werkt.Het is voor mij overduidelijk dat we met cognitieve psychologie ons op een van de meest effectieve en veelbelovende paden aan het begeven zijn.
Dus aan alle leraren en docenten die dit in de klas aan het proberen zijn: ga zo door!